In 2010 besloot het kabinet Rutte-I het natuurbeleid over te dragen aan de provincies. Staatssecretaris Henk Bleker legde de basis voor deze operatie. Zijn belangrijkste doel was een fikse bezuiniging door te voeren: aanvankelijk zou 75 procent van het budget weggesneden worden.
Er zat een zekere logica in de decentralisatie. Rijk en provincies maakten allebei volop beleid en het zou efficiënter worden alles bij één bestuurslaag te leggen. Daarnaast zagen veel mensen in ondernemend Nederland de operatie als een buitenkansje om de natuurbeweging in toom te krijgen. In plaats van zich te wenden tot het ene ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselvoorziening, moesten de groene organisaties nu hun hindermacht zien uit te oefenen in twaalf provinciesteden. Zoals de Amerikaanse president Truman ooit al zei: ‘if you can’t convince them, confuse them.’
Tijdens een overleg over de uitvoering van het natuurakkoord stak een vertegenwoordiger van een werknemersorganisatie de vinger in de lucht. ‘Maar staatssecretaris,’ vroeg hij bedremmeld. ‘Betekent dit dat we straks aan de ene oever van de IJssel andere regels hebben dan aan de andere?’
Het natuurbeleid is slechts één van de vele beleidsterreinen waarvoor de verantwoordelijkheid de afgelopen jaren verschoven is naar lagere overheden. Jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, de bijstand en het omgevingsrecht zijn voorbeelden van andere – vaak veel complexere – decentralisaties.
Voor lobbyisten lijkt dit een feest: meer beslissers, meer ingangen, meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen. Maar het heeft het vak van public affairs ook ingewikkelder gemaakt. Had je vroeger één loket in Den Haag, nu moet de boodschap onder de aandacht gebracht worden bij twaalf provincies, 388 gemeentes, vele bestuurscommissies (stadsdelen, deelraden en dorpscommissies), de G4, de G32, 25 veiligheidsregio’s, bijna veertig ov-concessiegebieden, enzovoort.
Decentralisatie is een regelrechte ramp voor lobbyisten die werken op basis van hun netwerk van contacten. De leden van een vaste Kamercommissie en een enkele beleidsambtenaar op een ministerie kun je nog onderhouden met een regelmatige lunch of koffie-afspraak, maar kom daar maar eens om in pakweg de tien grootste steden. Ook basale zaken als de online informatievoorziening zijn lastiger. Waar officiële stukken toch redelijk overzichtelijk te vinden zijn in ‘Den Haag’ hanteren gemeenten en provincies weer ieder hun eigen systeem – waarvan de toegankelijkheid sterk verschilt. Dan is er ook nog eens sprake van een ander slag gekozen volksvertegenwoordigers: waar de Tweede Kamer bevolkt wordt door fulltime professionals, moeten de raden het met welwillende amateurpolitici doen – iets wat vooral op het provinciale niveau zorgt voor een gebrek aan tijd en aandacht voor de lobby. Een andere handicap vormen de soms gebrekkige lokale of regionale media, die het opvoeren van externe druk vaak lastig maken.
Geconfronteerd met de versnippering van de lobby-opgave, worstelen organisaties met nieuwe problemen. Hoe vinden we de weg in dit woud? Waar moeten we op welk moment zijn? Hoe kunnen we x gemeentes, y provincies of z regio’s tegelijkertijd effectief en efficiënt benaderen? Kort en goed: hoe stellen we de juiste prioriteiten?
Een eenduidig antwoord op deze vraag is niet te geven. In de meeste gevallen is het handwerk. Daarbij kunnen de volgende acht vuistregels behulpzaam zijn.
1. Selecteer
Dat iets in alle gemeenten speelt betekent niet automatisch dat het overal even belangrijk is. Daarom kan het helpen om criteria te bedenken waaraan de plaats moet voldoen die het best aansluiten bij de organisatie.
Vaak zullen dit gemeenten in een regio, groter dan honderdduizend inwoners of met een grote specifieke doelgroep van de organisatie zijn.
2. Aggregeer
Nederland telt op dit moment 388 gemeenten. Ze zijn er in alle soorten en maten. Op veel beleidsterreinen werken ze intensief samen. De taken dragen ze dan over aan zogenaamde gemeenschappelijke regelingen.
Van deze samenwerkingsverbanden zijn er ruim vijfhonderd in Nederland. Van veiligheidsregio’s tot recreatieschappen, van ov-concessiegebieden tot de muziekschool van de streek. Meestal worden deze gemeenschappelijke regelingen bestuurd door een light-variant van de aangesloten gemeenteraden. Een wethouder coördineert en een dwarsdoorsnede van de raadsleden wordt afgevaardigd om te controleren.
Hoe vaag soms ook, deze organen vergaderen, produceren stukken en nemen besluiten. Ze vallen dus te beïnvloeden. Het voordeel is dat je niet alle gemeenten in de regio hoeft te benaderen.
https://data.overheid.nl/data/dataset/gemeenschappelijke-regelingen
3. Neem een deel voor het geheel
Soms kan een sterke, zichtbare actie richting een enkele stad grote uitstraling hebben richting andere gemeenten. Een succesvol experiment dat plaatselijk uitgevoerd is of een lokale zaak die de gemoederen in de media bezighoudt bijvoorbeeld.
In die gevallen kan het zinnig zijn om alle registers open te trekken in die ene gemeente. Deel de informatie vervolgens proactief met gemeenten waarvan je kunt verwachten dat ze met vergelijkbare problematiek te maken krijgen. Een kleine moeite die zich dubbel en dwars terugbetaalt als de kwestie in één van die andere steden opduikt.
4. Nationaliseer
Decentralisatie betekent niet dat het landelijk loket definitief gesloten is. Het Binnenhof blijft altijd een wakend oog hebben voor lokale kwesties, ook voor kwesties waarover ze conform eigen besluit niet meer gaan. Zo kunnen plaatselijke beslissers ‘van bovenaf’ onder druk gezet worden.
Het beste voorbeeld van deze benadering is het stellen van schriftelijke of mondelinge vragen door de Tweede Kamer. Wie dagelijks de nieuw ingediende vragen bekijkt, zal al snel constateren dat bijna alle vragen over lokale incidenten gaan – vaak over kwesties waarover de Kamer niet gaat. Aandacht voor de kwestie in een landelijke krant of uitzending is vaak de aanleiding.
Overigens hoeft het nationaliseren van de lokale lobby niet per se incidentgedreven te zijn. Het is ook mogelijk om ministeries in beweging te krijgen. De decentralisatie van het beleid is de laatste jaren hand in hand gegaan met het afsluiten van allerlei ‘deals’ door de Rijksoverheid: green deals en city deals bijvoorbeeld. Daarbij worden rond thema’s gelegenheidscoalities gesloten.
5. Rangschik
Feiten en cijfers hebben de neiging gerelativeerd te worden door bestuurders en politici. Rankings daarentegen maken iedereen nerveus. Het kan daarom goed werken een ranglijst te presenteren die aanzet tot actie: de gemeenten met het minste groen per vierkante meter, het hoogste aantal kinderen zonder zwemdiploma of het laagste aantal muziekleraren per hoofd van de bevolking.
Het maken van dit soort vergelijkend onderzoek kost vaak tijd en geld. Maar heel veel informatie is vrij beschikbaar. Bijvoorbeeld in de database Statline van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Hier kan iedereen per thema feiten en cijfers per gemeente opzoeken.
6. Benut de partijlijn
In – landelijke – politieke partijen bestaan vaak actieve netwerken van lokale politici. Soms gaat dat via actieve bestuurdersvereniging, soms zijn er thematische werkgroepen die regelmatig bijeenkomen, nieuwsbrieven verspreiden of congressen voorbereiden. Het kan nuttig zijn deze netwerken in kaart te brengen en te benaderen.
Vaak is de bevoegdheid van deze netwerken beperkt, hun procedures zijn vrijwel altijd weinig vast omrand. Maar er zijn situaties waarin ze van grote invloed kunnen zijn. Bijvoorbeeld als lokale en provinciale afdelingen hun verkiezingsprogramma’s gaan opstellen. Een uitgelezen moment voor het thematische netwerk om de programmacommissies te benaderen met suggesties.
7. Digitaliseer
Een geslaagde lobby is een transparante lobby. Het lijkt een open deur, maar zet alle publicaties, brieven en position papers online. Want als een organisatie niet iedereen kan bereiken, zorg dan dat iedereen de organisatie kan bereiken.
8. Modelleer
‘Bij ons is alles anders,’ is een uitspraak die je vaak zult horen van de klassieke netwerklobbyist. Hij is immers gebaat bij een gesloten systeem met mysterieuze ongeschreven regels en onnavolgbare onderlinge relaties.
Toch verschillen de bestuurlijke circuits in de praktijk echt niet zo sterk van elkaar. De processen komen aardig overeen. Hierop kunnen organisaties die verschillende besturen moeten beïnvloeden inspelen. Een lobbybrief kan redelijk gestandaardiseerd worden: drie alinea’s algemene informatie voor alle provincies – en de vierde aanpassen voor de specifieke context van Limburg, Utrecht of Drenthe.
NOC-NSF heeft voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 en 2018 een gestandaardiseerd E-zine uitgebracht met ideeën voor verkiezingsprogrammacommissies. De lokale sportcampagneteams kunnen zich dan concentreren op de plaatselijke context.