Plofprovincie, simpelweg monsterprovincie en waarschijnlijk beter bekend als Flutland, in 2014 sneuvelde het plan voor een fusie van de provincies Flevoland, Utrecht en Noord-Holland. Toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Ronald Plasterk had gerekend op de steun van D66, warm pleitbezorger van bestuurlijke vernieuwingen. Tevergeefs, er bleek onvoldoende draagvlak voor de superprovincie en de hervorming van het provinciaal bestuur. Provincies kunnen namelijk lobbyen als de beste. Een duik in de geschiedenis levert onomstotelijk bewijs.
Hoe het allemaal begon
Te beginnen met de term ‘provincie’, die afkomstig is van het Latijnse ‘provincia’. De Romeinen gebruikten deze term om de door hen veroverde gebieden aan te duiden. De letterlijke vertaling is dan ook ‘wingewest’. Tussen 1543 en 1585 bestonden de toenmalige Habsburgse Nederlanden uit zo’n zeventien provincies. Gezamenlijk vormden ze een personele unie, onder leiding van zelfstandige landsheerlijkheden. In 1588 werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden opgericht. De provincies bepaalden toen middels de Staten-Generaal samen het reilen en zeilen van de Republiek. Het waren toen al zeer begenadigd belangenbehartigers.
Tijdens de Franse bezetting tussen 1795 en 1813 werd het bestuur gecentraliseerd, waardoor de provincies hun macht grotendeels verloren. Ze verdwenen echter niet van het toneel. Toen de voormalige Republiek – door de Fransen omgedoopt tot het Koninkrijk der Nederlanden – haar onafhankelijkheid terug won, kwam ook de macht van de provincies weer aan de orde. Verdiende de pre-Franse decentralisatie de voorkeur, of borduurde het Koninkrijk voort op de centralisatie die de Fransen destijds geïntroduceerd hadden?
Lobbyende provincies
De gulden middenweg bood uitkomst. Provincies kregen de mogelijkheid om hun belangen bij de regering te behartigen, die zelf wel de centrale macht behield. Ze mochten weer doen waar ze goed in waren: lobbyen! Daarnaast gaven de Gedeputeerden en de gouverneurs, de huidige Commissarissen van de Koning, belangrijke besluiten van de regering door binnen hun provincie. Provinciale Staten hadden weinig zeggenschap; slechts een keer per jaar kwamen ze bijeen om te vergaderen.
De invoering van de Grondwetsherziening in 1848 was voor de provincies – net als voor andere bestuurslagen – van groot belang. Vanaf dat moment werden de Provinciale Staten door middel van rechtstreekse verkiezingen gekozen en was de organisatie van de provincies voortaan een verantwoordelijkheid van de Staten. Bovendien gaf de Grondwetsherziening de bevoegdheid om de Eerste Kamer te benoemen. Dat is misschien wel het grootste lobbysucces ooit geweest van de provincies.
Macht komt niet uit de lucht vallen
Welke lessen kunnen we hieruit trekken? Dat provincies al flink aan het lobbyen waren ten tijde van hun oprichting 430 jaar geleden. Gaat het te ver om te stellen dat de Staten Generaal van toen een voorganger is van het Interprovinciaal Overleg (IPO) van nu? Wellicht. Maar de macht die het IPO nu heeft komt niet uit de lucht vallen, dat is zeker. Provincies houden zich al eeuwen staande, ongeacht het politieke klimaat. Ze hebben al vaker moeten lobbyen voor hun bestaansrecht, ze weten hoe ze zich moeten organiseren. Met deze constatering in het achterhoofd is het niet gek dat de hervorming van het provinciaal bestuur de eindstreep niet haalde. Dat idee kwam zeker niet van de negen provincies die niet werden betrokken in de plannen voor de superprovincie. Het zou hun lobby tenslotte een stuk moeilijker maken. De vraag is bovendien of Utrecht, Noord-Holland en Flevoland hier wel op zaten te wachten. Hoe het ook zij; de provincies hebben wel degelijk macht, dat bevestigt hun geschiedenis. Wie een andere indruk heeft, doet deze bestuurslaag onrecht.