De Toeslagenaffaire kan gezien worden als een van de grootste politiek-bestuurlijke crisissen in de Nederlandse parlementaire geschiedenis, met name dankzij de omvang, de inhoud en het multidimensionele karakter van de affaire. In 2004 en 2005 werd de Wet Kinderopvang in werking gesteld, waarin de basis voor de crisis werd gelegd. Naast het feit dat kwaadwillige gastouderbureau’s mogelijkheden in deze wet zagen om te frauderen, was er in deze wetgeving geen hardheidsclausule opgenomen. Een hardheidsclausule houdt in dat er in zou kunnen worden afgeweken van de wet wanneer deze wet in individuele gevallen tot disproportionele gevolgen leidt. De Parlementaire Ondervragings Commissie (POK) Van Dam oordeelde dat het niet in acht nemen van individuele gevallen onder andere heeft geleid tot de late erkenning van de slachtoffers van de Toeslagenaffaire.

Met het rapport van de POK in het achterhoofd, heeft onze stagiair Emilie de Raadt haar Masterscriptie geschreven over de late erkenning van de gedupeerde ouders in de Toeslagenaffaire. Door middel van interviews met zowel gedupeerde ouders als politieke vertegenwoordigers heeft Emilie een beeld kunnen schetsen van hoe de crisis zich aan weerskanten ontwikkelde. Aan de hand van de gehouden interviews heeft Emilie drie verklarende factoren gevonden voor deze late erkenning van de gedupeerde ouders.

Gebrek aan effectieve organisatie

Uit de interviews bleek ten eerste dat het voor gedupeerde ouders lastig was om zich goed te organiseren, bijvoorbeeld in een overkoepelende belangengroep. Hier werden meerdere redenen voor geven, zoals dat het lange tijd onduidelijk was hoeveel mensen er gedupeerd waren door de crisis, en wie deze personen waren. Daarnaast ontstonden er vele grassroots initiatieven op sociale media om de problemen omtrent de Toeslagenaffaire aan de kaak te stellen. Een van de grootste initiatieven vormde de Lotgenoten Kinder Opvang Toeslagen Affaire (KOTA) groep, die er uiteindelijk in slaagde om erkent te worden als stakeholder in de vergaderingen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) bij de Belastingdienst. Deze groep werd echter door versplintering onder de ouders niet door iedereen erkent als voornaamste belangengroep. Daarnaast ontbrak het de gedupeerde ouders lange tijd aan de kennis en middelen om hun verhaal op de juiste plek te krijgen. Gedupeerde ouders beschrijven in de interviews dat zij in eerste instantie ‘volledig murw geslagen’ waren na hun eerste aanmerking als fraudeur. Bovendien wisten zij niet hoe zij het beste bezwaarschriften moesten maken en hoe zij toegang tot de belangrijke politieke kringen in Den Haag konden krijgen om op te komen voor hun belangen.

Een escalerende jacht

Het onderzoek liet ook de invloed zien van de sinds de Bulgarenfraude dominante beleidsframe op jacht. In 2013 werd bekend dat een groep Bulgaarse criminelen op relatief gemakkelijke wijze grootschalige fraude had gepleegd en voor ongeveer vier miljoen euro aan onterechte subsidies had buitgemaakt. Na deze Bulgarenfraude raakte de overheid, volgens het POK rapport, ‘geobsedeerd’ met de jacht op fraude en implementeerde opdat een web aan regelgeving om fraude te voorkomen en te bestraffen. Door deze factoren ontstond het beleidsframe dat de vergaande wetgeving op fraudebestrijding en de daarbij horende harde straffen legitiem waren. Logischerwijs was het voor gedupeerde ouders erg moeilijk om tegen dit dominante frame te vechten en te bewijzen dat zij onjuist als fraudeurs werden aangemerkt. Dit droeg er onder andere aan bij dat de gedupeerde ouders pas zo laat erkenning kregen voor hun leed.

Efficiëntie voorbij de menselijke maat

Tot slot wijst dit onderzoek de New Public Management (NPM) hervormingen aan als factoren die de erkenning voor gedupeerde ouders vertraagde. NPM houdt in dat de publieke sector steeds meer als private sector gaat werken, waarbij zo efficiënt en kostenbesparend mogelijk gewerkt moet worden. Deze focus op efficiëntie creëert een cultuur waarbij taken die langer duren, zoals het lezen en analyseren van burgerbrieven, onderaan de ambtelijke takenlijst komen te staan. Ook hadden de NPM hervormingen tot gevolg dat er in Nederland op grote schaal decentralisatie hervormingen werden ingevoerd. Vele sociale zorgdomeinen, zoals schuldhulpverlening, werd onder de gemeenten geplaatst. Gemeenten hadden niet de kennis, middelen en het mandaat om gepaste services omtrent schuldhulpverlening te bieden. De combinatie van de focus op efficiëntie en de decentralisatie hervormingen leidde ertoe dat de NPM maatregelingen gezien worden als een derde factor die de late erkenning van gedupeerde ouders kan verklaren.

Conclusie

Door te zoeken naar verklaringen voor het ontstaan van de benarde situatie van de gedupeerden kan geprobeerd worden deze situatie in de toekomst te voorkomen. Het onderzoek van Emilie geeft ons een eerste inzicht in de invloed van een overheidscultuur en het belang van effectieve organisatie van burgers. Om in het vervolg eerder signalen over falend beleid te kunnen doorgeven, is er een tweeledige verandering nodig. Enerzijds moet de overheidscultuur beter de menselijke maat in acht nemen, en ruimte en tijd vrijmaken voor het behandelen van individuele gevallen. Anderzijds moeten burgers meer in hun eigen kracht geloven, en zich realiseren hoeveel macht zij hebben in het politieke spel, om zo effectiever te kunnen lobbyen voor hun belangen.