Door: Tino Wallaart en Myrthe Kusse

Prinsjesdag 2022 en de Algemene Politieke Beschouwingen stonden andermaal in het teken van crisis. De Covid-pandemie is naar de achtergrond gedrongen, onbetaalbare energierekeningen houden het land momenteel in de greep. Teveel stikstofuitstoot en te weinig opvangplekken voor asielzoekers, te hoge woningnood en een te laag personeelsaanbod bezorgen het kabinet stress. 

Nu is het landsbestuur wel vaker geconfronteerd met pittige opgaven, tot zover niets nieuws. Wat opvalt is de snelheid waarmee problemen tot crises uitgroeien – en het onvermogen van het kabinet om daar met enige vaart een aanpak voor te ontwikkelen. 

Hoe zou een goed landsbestuur anno 2022 eruitzien? Allereerst zou de regering een vooruitziende blik hebben. Ze zou anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen en tijdig beleid ontwikkelen. Er zouden scenario’s zijn voor onvoorziene situaties. Bij het wegen van de opties zouden alle belangen, niet alleen de meest kapitaalkrachtige of luidruchtige, meegewogen worden. Er zou oog zijn voor de uitvoering. Kortom, een handelingsbekwame overheid

Een geoefend timmermansoog zal snel kunnen vaststellen dat we momenteel ver verwijderd zijn van deze ideale situatie. ‘De Nederlandse overheid heeft deze eeuw nog niets substantieels tot stand gebracht,’ schreef voormalig topambtenaar Bernhard ter Haar vorig jaar in een blog. Met grote gevolgen voor het vertrouwen: ‘Zorgwekkend is ook dat mensen in een volwassen democratie als de onze het vertrouwen verliezen in het oplossend vermogen van politiek en bestuur’, stelde de koning in de Troonrede. 

Hoe krijgen we de overheid weer handelingsbekwaam? Voor een deel is de kentering al ingezet. De ‘weg-met-ons’-mentaliteit die in de jaren van marktwerking, deregulering en privatisering dominant was in Den Haag, lijkt in woord op z’n retour. Zelfs de VVD predikte in haar laatste verkiezingsprogramma een sterke overheid. Tijdens de coronapandemie trok de overheid uitzonderlijk veel bevoegdheden naar zich toe. En met het energieplafond heeft het kabinet qua daadkracht haar eigen verwachtingen overtroffen. 

Voor een meer structurele terugkeer van de handelingsbekwame overheid is echter meer nodig. Afgelopen week kwam er een interessante bijdrage vanuit een verrassend perspectief. Hoogleraar bestuurskunde Caelesta Braun hield haar inaugurele rede aan de Rijksuniversiteit Leiden, getiteld ‘ongekende belangen’. Als lobby-expert schetste ze de randvoorwaarden voor een gezonde omgang van de overheid met belangengroepen. Publieke organisaties, zo betoogt Braun, moeten ‘inbreng van alle relevante belanghebbenden ontsluiten en niet slechts een smaldeel ervan’. In vaktermen: de overheid moet over voldoende institutionele responsiviteit beschikken. 

Dit vergt, gaat Braun verder, dat bijvoorbeeld De Nederlandse Bank een signaal van de topman van ING over het toezicht in het kader van de witwaswetgeving even serieus moet nemen als de klacht van een groep burgers dat ze een stapel bankafschriften moeten overleggen omdat ze vroegtijdig hebben afgelost op hun hypotheek. Institutionele responsiviteit zou dan bijdragen aan, in termen van Wallaart & Kusse, eerlijke lobby. 

Terug naar de handelingsbekwame overheid. Met de toeslagenaffaire en het Groninger aardbevingsdossier zou je zeggen: ze zijn aardig op streek. De harde belangen van de fraudebestrijding en de aardgasexploratie hebben lang de boventoon gevoerd – maar de schaal slaat inmiddels aardig door naar gedupeerde ouders, getraumatiseerde inwoners in Groningen en andere zachte belangen. Het is een trend. Bedreigde plantensoorten, minima met slecht geïsoleerde huizen, vluchtelingen op zoek naar opvang, het klimaat – zijn niet meer automatisch de underdogs in het belangenspel van politiek en bestuur. 

Dit vergt iets van de organisaties die voor deze zachtere belangen opkomen. Daarmee komen we bij de andere kant van de medaille van professor Brauns betoog. Want een  responsieve overheid kan alleen goed functioneren met een veerkrachtige maatschappelijke democratie. Maatschappelijke organisaties moeten de verbinding leggen tussen hun achterban, maatschappelijke veranderingen die op hen afkomen en politieke besluiten. 

Braun beschrijft hoe grote politieke en maatschappelijke ontwikkelingen deze maatschappelijke democratie onder druk zetten. Organisaties moeten nieuwe onzekerheden duiden. Wat gebeurt er? Hoe beïnvloedt dat ons? Wat moeten we eraan doen en hoe? Onder druk schieten organisaties vaak door. Ofwel richting een sterke bestuurlijke focus (maak een oud-politicus directeur, dan snappen we tenminste hoe het werkt in Den Haag). Ofwel richting eenzijdig grassroots– leiderschap (actie, actie, actie). 

Veel organisaties hebben in Nederland de afgelopen jaren deze waterscheiding doorgemaakt. Sommige organisaties traden praktisch op als mede-uitvoerder van overheidsbeleid. Andere volstonden met een luidruchtig njet en spande soms zelfs rechtszaken aan – met succes. Zo zitten we nu met een maatschappelijke democratie van twee smaken. Kort door de bocht: aan de ene kant hyper-professionele organisaties die volkomen losgezongen zijn van de eigen achterban. Aan de andere kant politiek afgehaakte organisaties, die meesurfen op iedere golf in het gevoelsleven van de eigen achterban. 

Bij de swing op de schaal van politiek en bestuur ligt er daarom terrein braak. Zijn er organisaties die de belangen, gevoelens en informatie van hun achterban in verband kunnen brengen met de wereld van politiek en beleidsmakers? De maatschappelijke democratie heeft haar belangen succesvol op de agenda geplaatst. Mooi, dat is het halve werk. Het landsbestuur van 2022 is in crisismodus en roept nu om echte en oprechte input voor oplossingen. Laat maatschappelijke organisaties de handschoen oppakken en zo mede de vooruitgang vormgeven.