Grillige meerderheden – dat is één van de meest typerende kenmerken van het huidige tijdsgewricht in de Nederlandse politiek. Kleine verschuivingen kunnen daarom grote impact hebben. Zoiets zagen we maandag, bij de Eerste Kamerverkiezingen.

Door handig te lobbyen bij Statenleden is de coalitie van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie erin geslaagd 32 in plaats van de voorspelde 31 zetels in de wacht te slepen. Nog altijd niet voldoende voor de vereiste meerderheid van 38. Maar desondanks wel een belangrijke.

Al na de Provinciale Statenverkiezingen was duidelijk dat de coalitie tenminste één strategisch doel reeds had bereikt: voor een meerderheid is slechts samenwerking met één partij vereist. De twee meest voor de hand liggende partijen voor zo’n gedoogconstructie zijn GroenLinks en de PvdA. Zij zijn de verliezers van de getrapte stembusgang van gisteren: ze kwamen één zetel lager uit dan verwacht, ten gunste van D66 en de Onafhankelijke Senaatsfractie.

Meer symbolisch dan substantieel. Maar toch leggen de potentiële gedoogpartners nu iets minder gewicht in de schaal. Bovendien zijn er nu creatieve alternatieve steunconstructies met twee partijen mogelijk. Een bonte coalitie met SP (vier zetels) en 50Plus (twee zetels) zou bijvoorbeeld voor een meerderheid zorgen. Om nog maar niet te spreken van de twee SGP’ers, doorgaans nimmer te beroerd om een centrumrechts kabinet uit de brand te helpen.

Al met al is de analyse die WKPA daags na de Statenverkiezingen publiceerde over de krachtsverhoudingen in de Eerste Kamer (‘de kraai van de Febo’) nog steeds to the point. Op basis van de natuurlijke meerderheden theorie zal voor meer klimaatmaatregelen, ruimhartiger asielbeleid of hogere belastingen voor bedrijven een hoge prijs worden geëist. Creatieve voorstellen met de natuurlijke meerderheden theorie in gedachten, zijn daarom misschien meer op z’n plaats dan roepen om links, linkser, linkst.